Het verschil tussen Say, Tell, Speak en Talk
TABLE OF CONTENTS
Veel taalleerders raken in de war door de werkwoorden say, tell, speak en talk. Ze hebben allemaal met “praten” te maken, maar worden in het Engels niet op dezelfde manier gebruikt. In dit artikel lopen we elk werkwoord langs, bekijken we typische zinsstructuren en wijzen we op veelgemaakte fouten.
1. Snel overzicht
Zo kun je de kernbetekenis van elk werkwoord onthouden:
say: focust op de woorden die gezegd wordentell: focust op wie de informatie ontvangtspeak: is formeler en wordt vaak gebruikt voor talen en formele toesprakentalk: is informeler en wordt gebruikt voor gesprekken en discussies
Een korte Engelstalige geheugensteun:
say= the words,tell= the person;
speak= formal/ability,talk= chat/discuss.
2. Say: nadruk op wat er gezegd wordt
say gebruik je wanneer belangrijk is wat iemand zegt – de zin of boodschap zelf.
Typische structuren
-
say + words/content- She said nothing.
- Don’t say that.
-
say (that) + clause- He said (that) he was busy.
- They say (that) it will rain.
-
say to somebody(minder gebruikelijk, vooral in schrijftaal)- She said to me, “Good luck.”
Belangrijke punten
-
Bij
sayis het lijdend voorwerp meestal de boodschap, niet de persoon. -
We gebruiken
saynormaal gesproken niet direct gevolgd door een persoon:- Wrong:
He said me the truth. - Correct:
He told me the truth. - Correct:
He said (that) he was telling the truth.
- Wrong:
Gebruik say wanneer de nadruk ligt op de uiting zelf: de zin, de woorden of het idee.
3. Tell: nadruk op de ontvanger
tell gebruik je wanneer je wilt benadrukken aan wie je iets vertelt. De structuur bevat bijna altijd een persoon.
Typische structuren
-
tell + somebody + something- She told me the news.
- Please tell him the truth.
-
tell somebody that + clause- She told me that she was leaving.
- He told us that the meeting was canceled.
-
tell somebody to do something- My boss told me to finish it today.
- I told you not to touch it.
Veelvoorkomende uitdrukkingen met tell
-
tell the truth- To tell the truth, I don’t like it.
-
tell a story/tell a joke- Grandpa is telling the children a story.
- He loves telling jokes.
-
tell the difference- Can you tell the difference between these two photos?
-
tell right from wrong- Children should learn to tell right from wrong.
Veelgemaakte fout
- Wrong:
She told that she was tired. - Correct:
She said that she was tired. - Correct:
She told me that she was tired.
Onthoud: tell heeft bijna altijd een persoon na zich.
4. Speak: formeler, talen en toespraken
speak wordt gebruikt in formelere contexten, vooral om:
- over taalvaardigheid te praten
- over toespraken of officiële bijdragen te praten
1) Taalvaardigheid
- Do you speak English?
- She speaks three languages.
- He doesn’t speak German very well.
In deze betekenis gebruik je normaal gesproken niet talk:
- Natural:
He can speak French. - Not natural:
He can talk French.
2) Formele toespraak / optreden
- The president will speak on TV tonight.
- She will speak at the conference.
- He spoke about climate change in his speech.
Veelvoorkomende patronen:
speak about/on + topic- He spoke about his experience.
- She spoke on education reform.
3) speak to/with somebody
- I need to speak to you.
- Can I speak with the manager, please?
speak to/with lijkt op talk to/with, maar klinkt vaak iets formeler of serieuzer.
5. Talk: informele gesprekken en discussie
talk is informeler en wordt vaak gebruikt voor gesprekken, discussies en tweerichtingscommunicatie.
Basisgebruik
- We talked for hours.
- They are talking on the phone.
Veelvoorkomende structuren
-
talk to/with somebody- I like talking to my friends.
- Can I talk with you for a minute?
-
talk about + topic- Let’s talk about your plan.
- We talked about the movie yesterday.
Veelvoorkomende uitdrukkingen met talk
-
talk business- Let’s sit down and talk business.
-
talk nonsense- Stop talking nonsense.
-
talk sense- Now you’re talking sense.
-
small talk(luchtige praat)- I’m not very good at small talk.
Denk aan talk wanneer je mensen voor je ziet die samen zitten, kletsen, ideeën uitwisselen of een onderwerp bespreken.
6. Vergelijkingen in paren
a) Say vs. Tell
say= focus op de woordentell= focus op de persoon + de informatie
Vergelijk:
-
She said (that) she was tired.
- De boodschap is belangrijk; we weten niet tegen wie ze het zei.
-
She told me (that) she was tired.
- We weten precies tegen wie ze het zei: me.
Meer correcties:
-
Wrong:
He said me the truth.- Correct:
He told me the truth.
- Correct:
-
Wrong:
She told that she would come.- Correct:
She said that she would come. - Or:
She told me that she would come.
- Correct:
Handige regel:
- Wil je direct na het werkwoord een persoon zetten, gebruik dan
tell. - Wil je daarna een zin of woorden tussen aanhalingstekens zetten, gebruik dan
say.
b) Speak vs. Talk
speak= formeler, voor talen en officiële toesprakentalk= informeler, voor gesprekken en discussies
Vergelijk:
-
He can speak French.
- Gaat over zijn taalvaardigheid.
-
The manager will speak at the meeting.
- Gaat over een formele bijdrage tijdens een vergadering.
-
We talked about the meeting yesterday.
- Gaat over een informeel gesprek over de vergadering.
-
I need to speak to you.
- Klinkt serieuzer of formeler.
-
Can we talk?
- Klinkt persoonlijk en informeel: “kunnen we praten?”.
7. Samenvatting
Zo kun je de vier werkwoorden onthouden:
-
say- Focus: de woorden / de boodschap
- Patronen:
say (that) + clause,say + something
-
tell- Focus: wie de informatie ontvangt
- Patronen:
tell + somebody + something,tell somebody that + clause,tell somebody to do something
-
speak- Focus: taalvaardigheid, formele toespraak
- Patronen:
speak English,speak at a conference,speak about/on + topic,speak to/with somebody
-
talk- Focus: informele gesprekken, discussie
- Patronen:
talk to/with somebody,talk about + topic
Als je deze kernideeën en patronen onthoudt, maak je veel minder fouten met say, tell, speak en talk.
8. Korte oefening
Vul deze zinnen aan met de juiste vorm van say, tell, speak of talk:
- He _______ three languages.
- She _______ me that she would be late.
- Don’t _______ anything. Just listen.
- We _______ about our future plans last night.
Zet de volgende ideeën nu om in volledige Engelse zinnen en kies het passende werkwoord:
- Be honest about your opinion of this movie.
- You want to have a conversation with someone about their plan.
- Someone tells you not to worry about the problem.
- A friend can use German fluently in conversation.
Je kunt je antwoorden controleren door ze te vergelijken met de regels hierboven. Met wat oefening voelt de keuze van het juiste werkwoord al snel vanzelfsprekend.


